Het einde van de wereld

Uit Het einde van de wereld (radio 1-programma tot in 2001):

 

  • 19.10.1997

    Een tijdje geleden kreeg ik een brief van mijn grootmoeder. Gelukkig heb ik ook nog een kozijn op de lange vaart en ben ik dus niet de enige die zwerfziek is en vaker niet dan wel aanwezig is op familiefeesten. Toch voel ik me bij elk van die moeizaam geschreven brieven een beetje schuldig dat ze zo op haar oude dag waarschijnlijk meer brieven dan ooit bij elkaar schrijft. Gelukkig is het aantal koeien in haar stallen gehalveerd en moet er niet meer gewerkt worden in de serres. Maar ze had iets op haar hart liggen: of ik niet eens eindelijk kon uitleggen waarom ik het ene moment in Engeland zit, het andere weer in Rusland, en dan terug in Engeland. Aan jullie heb ik dat ook nog niet uitgelegd.

    Ik studeer hier sociale anthropologie van ontwikkeling, iets wat je natuurlijk evengoed in België zou kunnen doen, alleen dat er in elk land bepaalde belangstellingsvelden bestaan, en hier kan ik mij bezighouden met een gebied dat in België maar zelden aan bod komt: Centraal-Azië. Om die reden ben ik beland op een universiteit, of school, zoals ze hier zeggen, waar je eigenlijk alle uithoeken van de wereld kan bestuderen, behalve Europa misschien. Het leuke is dat die school ook mensen aantrekt uit alle werelddelen. Als er gesproken wordt over klassen en standen hebben een Japanner, een Indiër en een Zweedse daar heel andere ervaringen mee. En als er gesproken wordt over ontwikkelingshulp zijn er meteen een aantal vertegenwoordigers van zogenaamde ontwikkelingslanden die daar nu en dan zo hun eigen mening op na houden. En in het midden van een of andere les klinken er plots ergens vandaan tamtams of Chinese bellen en toeters. Dat zijn de musicologen, ethnomusicologen, die zich verdiepen in hun vak.

    Het studentenhuis van de universiteit is een gelijkaardige miniatuur van de wereldbol. Nu het academiejaar hier op gang gekomen is, zijn eindelijk alle kamers ingenomen. Je kan je wel voorstellen dat iedereen met spanning uitkeek wat de uiteindelijke samenstelling zou zijn van elke flat, want dat zijn de mensen waarmee we normaalgezien het komende jaar moeten samenleven. Het delen van een gemeenschappelijke gang en keuken en altijd veel te dunne muren is veel, heel veel.

    Voor lange tijd was het hier heel rustig, met niemand anders dan ikzelf en een bedeesde Schot, die Arabisch studeert, zich tot de Islam bekeerd heeft, en zijn naam bij die gelegenheid verkort heeft van Alistair tot Ali. Even later trok er een tweede Ali in, een Irakees, die één van de meest prestigieuze Engelse scholen heeft doorlopen, maar daar blijkbaar niet veel meer aan heeft overgehouden dan een voorliefde voor ovenfrieten met witte bonen in tomatensaus. Hij is helemaal in zijn nopjes dat hij hier is beland, want de Schotse Ali kan hem uitleg geven over de Islam en over Arabisch, en aan mij kan hij vragen hoe je pasta klaarmaakt.

    Daarna kwam er plots een hele brok leven in de brouwerij, dankzij de glimlach en giechels en schaterlachen van een bekoorlijke blondine die alles altijd ‘cool, man’ vindt. Maar hoewel ze op vrijdagavonden de discotheek verkiest boven de moskee moet je je in deze dame niet vergissen, want op andere avonden neemt ze even enthousiast deel aan de discussies over de Islam, want ze is half Turks en heel religieus. Hoe interessant het ook kan zijn om mensen eens te horen discussiëren over hun geloof, mijn ogen stonden alsmaar ongeloviger bij zo’n ongewoon ernstig schouwspel in een studentenhuis. Toen kwam daar Ravi binnengestapt met zijn stereoketen, en installeerde zich in de kamer naast mij. En toen was er opeens niets anders meer te horen dan de nieuwste beat uit Londen.

  •  

    18.1.1998

    Op een zondagavond staat Adriana voor de deur. Adriana is een Uruguayse die zo ongeveer een wereldreis aan het ondernemen is: een maand in Europa, een maand in Israel, een maand in de Verenigde Staten. Ik ontmoette haar in het Zuidstation in Brussel, waar we allebei met een grote rugzak stonden te wachten op onze treinen, en dan maar samen een kopje thee gingen drinken - ik vertrok met de sneltrein naar Londen, zij met de boemeltrein naar Parijs, maar nadien ook nog naar Londen. Adriana is Joods, en bijna overal waar ze naartoe gaat heeft ze wel familie om bij te logeren, of familie van vrienden, alleen niet in Londen, dus komt ze maar wat graag logeren bij mij.

    Het is vreemd, een Joodse uit Uruguay, wel, vreemd voor mij, die alleen maar Oost-Europese Joden kent. Maar dat is het juist, Adriana’s grootouders komen uit Polen en Litouwen, zelfs haar ouders spreken nog Jiddisch onder elkaar, en vandaar heeft Adriana haar blonde haar en blauwe ogen, maar in haar gebaren en spreken is ze een echte Latino, zoals ze zelf zegt. Net wat we nodig hebben in onze flat, waar de verhoudingen zo koeltjes en veel te beleefd verlopen, en waar alles meteen opfleurt als er iemand binnen komt gewandelt die aan iedereen zoenen geeft, die een foto wil maken van iedereen, zodat voor de eerste keer iedereen tegelijkertijd in de keuken is, en die gepassioneerd antwoordt op de vragen over de landen die ze al heeft bezocht, maar dan, tot ieders verwondering, even gepassioneerd haar probleem uitlegt, dat er in Uruguay zo weinig Joden zijn, dat de keuze voor een man wat te beperkt is. Het is niet echt de bedoeling van haar reis om terug thuis te komen met een geschikte man, maar het zou toch mooi meegenomen zijn.

    Wat ze het allereerst wil bezoeken in Londen zijn de Big Ben en Madame Tussaud’s, maar de volgende dag gaan we samen op zoek naar de Joodse buurt van Londen, die van tegenwoordig, want die van aan het begin van de eeuw is nu de Bengaalse buurt. Het verschil tussen de vroegere Joodse buurt en die van nu is dat het in de vroegere krioelde van ambachtslui zoals kleermakers, schoenmakers, drukkers, ondergebracht in krappe arbeidershuizen. Nu wandelen we door een residentiële buurt een heel eind van het centrum, met grasperkjes voor en achter, die helemaal niets aparts hebben. Alleen de plaatselijke winkelstraat heeft reisbureau’s die zich specialiseren in reizen naar Israel, kosjere slagers, en bakkers die traditioneel gebak verkopen. Adriana wordt helemaal enthousiast, want ze herinnert zich plots de koekjes van haar moeder, die inderdaad ook in de etalage liggen. “Twee knisze, graag”, zegt Adriana, en de verkoopster glimlacht om dat Jiddische woord, en verbetert het met een Hebreeuws.

    Er is ook een Joods museum in die buurt, maar als we het eindelijk vinden is het niet wat we dachten dat het zou zijn. Eigenlijk is het meer een archief voor documentatie over het jodendom in Groot-Brittanië. Het tentoonstellinkje dat er is gaat deels over de oude Joodse buurt, en verder over een overlevende van Auschwitz. Dat met Adriana, die op haar reis door Europa de plaatsen waar tijdens de Tweede Wereldoorlog vernietigingskampen waren zo angstvallig heeft vermeden. “Ik heb daar al te veel verhalen over gehoord”, zegt ze. Niet dat het niet voor mij een opdoffer is, zo onverwacht daarmee geconfronteerd te worden. De tentoonstelling zelf is redelijk oppervlakkig, maar voor mij brengt het alle herinneringen terug van toen ik Poolse geschiedenis studeerde. Zoals het voor mij eigenaardig is om een Uruguayse van Poolse afkomst te ontmoeten is het voor Adriana eigenaardig dat ik een Belgische ben die in Polen heeft gestudeerd. En dat ik de Auschwitz-gedenkplaats heb bezocht. Het is alsof wij allebei een andere helft van hetzelfde verhaal kennen - Adriana dat van degenen die weggingen, vluchtten, ik dat van degenen die bleven. Beide helften passen perfect in elkaar, wat spijtig genoeg er alleen maar toe dient om een droeve waarheid nog eens extra te bevestigen.

    Het is vreemd hoeveel een mens in zich opneemt, met zich meedraagt. We zijn twee jongedames, die op een milde januaridag door een voorstad van Londen slenteren, maar tegelijk voelen we onze voeten zwaar worden van alle continenten die we hebben afgezwerfd, en maakt de geschiedenis van ons twee oude vrouwtjes.

  • 9.2000

    Wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten, wie naar apenlanden trekt komt met apenvlooien terug, eigen schuld, dikke bult – je kan het zeggen op honderden manieren. Of, zoals iemand me zei, eenmaal ik behouden en wel terug in België was en mijn verhaal uit de doeken deed: “Maar jij houdt toch wel van avontuur!” Avontuur, ja, ik vind het leuk om naar de bakker te gaan en terug te komen met een straf verhaal van iets dat ik onderweg heb gezien. De dingen soms wat aandikken. Maar niet van dit soort avontuur. Waar niks bij aan te dikken valt, want het is uiteindelijk zo bangelijk dat je maar beter alle fantasie uitschakelt. Een bomalarm op je vlucht. Net als je dacht dat je al bijna thuis was. Daar zit je om twee uur ’s nachts op de luchthaven van Tbilisi, na anderhalf uur in de rij te staan om in te checken, en de wachtzaal hangt al helemaal vol sigaretterook, want ondanks de overal aangebrachte verbodstekens zit iedereen nerveus te roken, het luchthavenpersoneel en de soldaten op kop.

    Uiteindelijk kucht er een stem in een microfoon, en iedereen veert op, denkend dat we eindelijk naar het vliegtuig mogen – een half uur later dan gepland, aansluitingen natuurlijk gegarandeerd gemist, maar afin. Als we al maar weg zijn uit Tbilisi, vanwaar niet meer dan drie keer per week een vliegtuig naar het Westen vertrekt. Maar nee, de boodschap is heel anders dan verwacht: vliegtuig afgelast, vanwege bommelding. Allemaal weer uitchecken, en in de inkomsthal wachten op nader bericht.

    Uitchecken, maar kan dat wel, als je visum al is verstreken? Daar had de douane nog niet aan gedacht. We krijgen allemaal een kribbeltje in ons paspoort, dat totaal betekenisloos is, dat ik zelf ook wel had kunnen plaatsen op verzoek, maar dat zou ons moeten beschermen tegen wat er ook komen gaat.

    En weer begint het wachten, in de inkomsthal zonder stoelen, daar waar we tevoren al anderhalf uur hadden staan aanschuiven om in te checken. Zouden we misschien toch nog kunnen vertrekken met enige vertraging? Er was immers gezegd dat de bom in de bagage, dus niet in het vliegtuig zelf zat? Of is er een ander vliegtuig dat ons kan meenemen? Nee, alle andere vluchten voor de paar volgende dagen zijn samen te vatten op één televisiescherm en gaan allemaal richting Siberië, steden bekend voor staalindustrie of goudontginning, waar sommige mensen misschien wel zaakjes te doen hebben, maar niet wij.

    Na enkele uren wachten valt er een beslissing. Dat we allemaal naar het Sheraton zullen gebracht worden, zodat we daar verder kunnen wachten. En slapen wie wil, hoewel intussen de dag alweer is begonnen. En net zoals alle staatshotels van Tbilisi vol zitten met vluchtelingen uit Abchazië, stroomt nu plots het poepsjieke Sheraton van Tbilisi, op elke foto herkenbaar aan zijn van acht etages hoog omlaag parelende kristallen luchters, vol met een vliegtuiglading gestrande reizigers. Tenslotte wordt er medegedeeld dat er met vierentwintig uur vertraging, dus opnieuw midden in de nacht, een ander vliegtuig ons weg zal brengen uit Tbilisi. Iedereen is opgelucht dat we nu weten wanneer we naar huis zullen gaan. Maar eens die eerste opluchting voorbij is, komt het knagen van de ongerustheid. En wat als er nog altijd een bom zit in de bagage? “Maak je niet ongerust,” zegt een man van de vliegtuigmaatschappij, “Je hebt nog nooit op zo een veilige vlucht gezeten – alles zal gecontroleerd worden tot in de puntjes, zoals dat gewoonlijk nooit gebeurt”. Dat klinkt aanvaardbaar.

    En hop, daar gaan we opnieuw naar de luchthaven. Iedereen checkt weer in. Maar als je erop begint te letten, zitten daar heel wat rare snuiters bij. Een oude man die blijkbaar zijn eigen naam niet kan schrijven – of reist hij misschien onder een valse naam? Een jong meisje dat vlak voor haar bagage doorgelicht wordt snel terugrent naar een jonge man en hem een pakje in bewaring geeft. Noch oude mannen noch jonge meisjes mogen ontheven worden van verdachtmaking van terrorisme. En als klap op de vuurpijl, een Georgische soldaat die de handbagage zou moeten controleren, maar in ruil voor vijf dollar wel even een oogje dichtknijpt. Mijn gevoel van relatieve veiligheid is herleid tot minder dan nul. Ik ben blijkbaar niet de enige. In het vliegtuig is er plots een ongewoon hoog percentage aan claustrofoben. En tijdens de hele vlucht is iedereen muisstil.

    Maar we halen het. En ik haal mijn aansluiting naar Brussel, met vierentwintig uur vertraging, maar overigens niets dat ongebruikelijk lijkt. In Zaventem heeft niemand ook maar iets gehoord van een bomalarm. Georgië is een andere planeet.